De Bluegrass Mandoline

 

Bluegrassmandoline

Sinds de jaren 40 neemt de mandoline een prominente plaats in in de Amerikaanse muziek. Mandolinist Bill Monroe legde de basis voor bluegrass: een blijvende akoestische stroming naast de meer en meer elektrische (en 'pop'-) georiënteerdecountrymuziek. De bouw en klank van de typische bluegrassmandoline is geschikter voor de wat agressievere en vrijere speelstijl. Ook virtuoos David Grisman leverde met zijn 'dawg'-music (een kruising tussen bluegrass en de stringband jazz van Django Reinhardt en Stephane Grapelli) een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van eigentijdse, niet-klassieke mandolinemuziek.

De bluegrassmandoline lijkt op de daaruit ontwikkelde (en niet andersom zoals wel wordt verondersteld) archtop-jazzgitaar. In bouwwijze is deze gelijk aan een viool met een gestoken, gewelfd voor- en achterblad en gebogen zijkanten. De klank is hierdoor steviger, warmer en meer van een 'houten' karakter dan van de luitvormige mandolines. Het patent op deze bouwwijze van mandolines berustte bij Orville Gibson, die hiermede zijn carrière begon als bouwer van snaarinstrumenten. De ultieme bluegrassmandolines zijn de modellen A-5 (een prototype) en F-5 van de Gibsonfabriek uit de periode 1920- 1925. Het ontwerp hiervan is van Lloyd Loar, de hoofdontwerper van Gibson in die dagen. Tegenwoordig worden zeer goede kopieën (en verder verbeterde modellen) gemaakt door o.a. Steven Gilchrist uit Australië.